In het vorige artikel hebben we aangegeven dat mensen geneigd zijn om in vrij algemene en stellige termen te praten. Dit komt omdat ieder de wereld beziet vanuit zijn eigen overtuigingen (waarheden). In plaats van de werkelijke objectieve feiten hoor je vaak de persoonlijke beleving van die feiten, ook al worden ze als ‘de waarheid’ verkondigd. In plaats van te gaan argumenteren met de ander over wat al of niet waar is, of de ander met de waarom-vraag ter verantwoording te gaan roepen, is het zinvoller om je juist te richten op die persoonlijke beleving. Dit noemen we ‘doorvragen’.
Laten we bijvoorbeeld eens goed kijken naar de volgende drie uitspraken:
- wij zijn ons bedrijf aan het reorganiseren
- mijn manager ziet mij eigenlijk niet staan
- een koopwoning is voor iemand die net gaat werken onbetaalbaar
Allemaal uitspraken die heel herkenbaar zijn en daarom bij ons vanuit onze eigen persoonlijke ervaring onmiddellijk een specifieke eigen herinnering zullen oproepen. We reageren dan ook meestal direct.
“O ja, bij ons zijn ze laatst ook aan het saneren geslagen, back-to-core-business heet dat dan, maar enfin, d’r gaan dus wel even 25 mensen uit….”
“Mijn zus heeft ook zo’n baas, wat een feodaal is dat zeg, die vroeg laatst zelfs aan haar waarom ze zijn bureau niet had opgeruimd….”.
“Nou, ik sprak toevallig gisteren iemand op een feestje, die heeft net zijn eerste baan in Amsterdam en die heeft toch maar mooi een hele leuke moderne watervilla in Emmeloord kunnen kopen…….”
Bij alle drie de uitspraken zijn genoemde directe reacties goed beschouwd niet veel meer dan een schot in het duister. Want wat is nu eigenlijk reorganiseren? Het kan van-alles-en-nog-wat zijn: opsplitsen in onderdelen, of juist fuseren, of werkprocessen anders maken, of, of, of en – inderdaad – ook inkrimpen is één van de vele mogelijkheden.
En hoe zit het met die hierboven genoemde manager? Vindt hij de persoon die de uitspraak doet inderdaad minderwaardig? Is dit alleen maar een gedachte van die persoon of komt die voort uit iets dat echt gebeurd is? En als een echte gebeurtenis was, waar bestond die dan uit: nors kijken, op de gang de persoon voorbij lopen zonder te groeten, doordat de persoon werd overgeslagen bij toewijzing van belangrijke opdrachten of zei die manager ooit letterlijk “persoon, ik zie jou niet staan”?
Tenslotte: kijk ook eens nauwkeurig naar de derde uitspraak: hoe zeker is het eigenlijk dat iemand die net gaat werken geen huis zou kunnen kopen? Misschien heeft die starter wel vermogende ouders, of neemt genoegen met een bescheiden koopflat in Amsterdam-West, of koopt samen met anderen starters een heel oud pand in Weesp, of kiest voor ……… Emmeloord. In al deze gevallen zou dus eerst doorvragen alvorens direct te reageren de moeite waard zijn geweest.
In het vorige artikel behandelden we al enkele vormen van algemeenheden/stelligheden met hun bijbehorende doorvraag, namelijk extremen, noodzakelijkheden en onmogelijkheden. In dit artikel pakken we aan de hand van de zojuist behandelde uitspraken drie nieuwe typen bij de kop.
4. Vage werkwoorden
5. Gedachtenlezen
6. Eeuwige waarheden
Ad 4. Vage werkwoorden
De gesprekspartner spreekt een zin uit met een vaag werkwoord. Dat is een werkwoord dat bij nader inzien concreet zeer verschillende betekenissen zou kunnen hebben. Hoewel het werkwoord op zich vaag is heeft degene die het gebruikt er zelf echter een heel concrete beleving bij.
De beste doorvraag is dan ook om naar die exacte beleving te informeren. Dit doe je door te vragen naar specificatie, naar wat de ander nu precies bedoelt met dat vage werkwoord.
Voorbeelden:
Gesprekspartner: “jij wilt dat varkentje dus wel even wassen”
Jij: ‘Wat bedoel precies met varkentje wassen”?
Gesprekspartner: “Ik laat me tegenwoordig niet zo door hem beïnvloeden”
Jij: “Wat versta je dan vooral onder beïnvloeden?”
Gesprekspartner: “wij zijn ons bedrijf aan het reorganiseren”
Jij: “Hoe bedoel je, reorganiseren, wat gebeurt er dan exact bij jouw bedrijf?”
Ad 5. Gedachtenlezen
De gesprekspartner doet een uitspraak niet namens zichzelf, maar namens een ander (jij, hij, zij) of namens anderen (zij, jullie). Het lijkt wel alsof hij – staand in de schoenen van de ander(en) – de gedachten van die ander(en) kan lezen.
De bijbehorende doorvraag is dan ook te informeren naar hoe die ander over deze bijzondere kennis beschikt. Dat doe je door te vragen hoe de ander dat weet.
Voorbeelden:
Gesprekspartner: “Ach, Truus, die verlangt alleen maar naar de wintersport”
Jij: “Hoe weet je dat?”
Gesprekspartner: “Ahold wilde alleen maar groeien”
Jij: “Hoe weet je dat?”
Gesprekspartner: “Mijn manager ziet mij eigenlijk niet staan”
Jij: “Hoe weet je dat?”
Ad 6. Eeuwige waarheden
De gesprekspartner doet een uitspraak, die verder gaat zijn eigen mening, en dan ook gebracht wordt als een waarheid met een tijdloos (eeuwig) karakter. Die zijn te herkennen aan zinnen met vormen van de koppelwerkwoorden zijn, worden en blijven. Verder aan zinnen met de woorden ‘je’ in de betekenis van ‘men’. De bijbehorende doorvraag is dan het informeren naar de bron van die eeuwige waarheid. Dat doe je door te vragen van wie die uitspraak eigenlijk afkomstig is.
Voorbeelden:
Gesprekspartner: ‘Plezier blijft de basis van een goed leven”.
Jij: “Wie beweert dat?”
Gesprekspartner: “Je kunt maar beter thuis zijn, als het donker is”.
Jij: ‘Wie zegt dat?”
Gesprekspartner: “Een koopwoning is voor iemand die net gaat werken onbetaalbaar”
Jij: ‘Wie vindt dat?’
Meer weten over doorvragen? Volg dan één van onze cursussen