In de vorige twee artikelen zijn we dieper ingegaan op het goed starten en eindigen van een bijeenkomst. In de komende artikelen gaan we richten ons op de conversatie zelf. Het is handig als je hierbij inhoudelijk snel tot de kern te kunnen komen. Dat is het geval als je weet wat de ander precies bedoelt of bezighoudt. Vaak denk je al snel dat je dat weet, maar we zullen laten zien dat het vaak maar schijn is.
De manier waarop mensen een onderwerp inhoudelijk benaderen, wordt gestuurd door wat zij daarbij persoonlijk belangrijk vinden (criterium). Stel twee mensen praten met elkaar over vakantie. Voor de één is lekker uitrusten het belangrijkste criterium en voor de ander veel nieuwe dingen zien. Dan zullen ze duidelijk op verschillende golflengten zitten. Criteria zijn de dragers van persoonlijke overtuigingen (waarheden). En omdat mensen vanuit hun overtuigingen met onderwerpen bezig zijn, zijn ze ook vaak geneigd in vrij algemene en vooral stellige termen te praten. Omdat onze communicatie hiervan doorspekt is valt dat nauwelijks op. Maar laten we eens enkele veelgehoorde uitspraken wat nauwkeuriger bekijken:
- Die treinen rijden tegenwoordig nooit op tijd …..
- Ik heb het vreselijk druk, ik moet dit nu afmaken ……
- Ik kan hem nu niet in de steek laten…..
Is dit alles feitelijk nu wel zo? Is dit daadwerkelijk waar? Doorgaans niet. Het is meestal een kwestie persoonlijke beleving. Daar is overigens niets mis mee. Maar als dat zo is, dan vinden wij het niet zo handig om in al deze gevallen de bekende ‘waarom’-vraag te stellen, want die dwingt de ander immers om met feitelijk bewijsmateriaal te komen. Wij geven dan ook de voorkeur aan het vragen naar die achterliggende beleving. Op die manier vragen stellen noemen we ‘doorvragen’ . Deze vorm van vragen stellen is dan ook behoorlijk scherp. Het dwingt de ander immers tot persoonlijke specificatie. Kijk dan ook niet vreemd op als na het doorvragen even een stilte valt of de ander misschien zelfs een beetje geïrriteerd raakt. Gebruik dan ook een constructieve ondertoon.
Wij onderscheiden negen typen algemeenheden/stelligheden en elk heeft zijn eigen type doorvraag. De kunst is dus om bij het luisteren naar de ander een bepaald type algemeenheid/stelligheid te herkennen en dan de juiste doorvraag te stellen. In dit artikel behandelen we alvast drie typen, te weten.
- Extremen (tijd, plaats en personen)
- Noodzakelijkheden
- Onmogelijkheden
Ad 1. Extremen
De gesprekspartner doet een uitspraak en gebruikt hierbij woorden zoals: altijd, nooit, overal, nergens, iedereen of niemand.
Zo extreem is het echter zelden. De beste doorvraag is dan ook die waarbij het extreem ter discussie wordt gesteld. Dit doe je door het genoemde extreem vragend te herhalen.
Voorbeelden:
Gesprekspartner: ‘Er is niets goed geregeld in dit bedrijf”
Jij: ‘Niets?’ of “Echt helemaal niets?”
Gesprekspartner: ‘Nou ja, het gaat me vooral om de dubbele afspraken die iedereen heeft.”
Jij: “Iedereen?” of “Bedoel je echt iedereen?””
Gesprekspartner: ‘Die treinen rijden tegenwoordig nooit op tijd..’
Jij: “Nooit?” of “Ik hoor je nooit zeggen. Klopt dat?”
Ad 2. Noodzakelijkheden
De gesprekspartner doet een uitspraak met woorden zoals: moet, noodzakelijk, gedwongen, geen andere keus, etc. Het lijkt wel alsof de gesprekspartner zich als het ware tegen zijn wil door een onbekend dwangmiddel laat voortduwen.
De bijbehorende doorvraag is dan ook informeren naar wat er zou gebeuren als de gesprekspartner zich tegen dit dwangmiddel zou verzetten. Dat doe je door te vragen naar het tegendeel.
Voorbeelden:
Gesprekspartner: ‘ik voel me door hem gewoon gedwongen verantwoording af te leggen”
Jij: ‘Wat zou er gebeuren als je geen verantwoording aflegt?” of “Wat gebeurt als je dat niet doet?”
Gesprekspartner: “het is wel noodzakelijk dat we op tijd reageren”
Jij: ‘Wat zijn de gevolgen als we dat niet doen?” of “Wat gaat er volgens jou mis als we te laat reageren?”
Gesprekspartner: “Ik heb het vreselijk druk, ik moet dit nu afmaken”
Jij: ‘Wat zou er gebeuren als je het niet afmaakt?” of “Wat als je het laat voor wat het is?”
Ad 3. Onmogelijkheden
De gesprekspartner doet een uitspraak met woorden zoals: kan niet, mag niet, onmogelijk, not done, een brug te ver, etc. Het lijkt wel alsof de gesprekspartner zich door een onbekende hindernis laat blokkeren. De bijbehorende doorvraag is dan het informeren naar de hindernis. Dat doe je door simpelweg te vragen naar wat de ander tegenhoudt.
Voorbeelden:
Gesprekspartner: ‘Ik mag niet meer met hem praten’.
Jij: ‘Wat houdt je tegen?’
Gesprekspartner: “In ons bedrijf is het not done om op gymschoenen te verschijnen’.
Jij: ‘Wat houdt jullie tegen om dat wel te doen?”
Gesprekspartner: ‘Ik kan haar nu niet in de steek laten’”
Jij: ‘Wat weerhoudt je?
Meer weten over doorvragen? Volg dan één van onze cursussen